De aangifte in de personenbelasting aanslagjaar 2019
De aangifte in de personenbelasting aanslagjaar 2019
De regionalisering van de belastingaangifte wordt bestendigd waardoor er, afhankelijk van de woonplaats, een Vlaamse, een Brusselse of een Waalse versie dient ingevuld. De aangifte bevat tal van nieuwigheden waarvan de opmerkelijkste terug te vinden zijn in het vak van de federale belastingverminderingen. Omdat men heeft gesnoeid in het aantal codes is er, althans in de Vlaamse versie, een toename van 6 codes ten opzichte van vorig jaar wat het totaal op 829 codes brengt. We beperken ons tot een bespreking van de zichtbare wijzigingen op de aangifte.
In de aangifte wordt vooraan melding gemaakt van de e-BOX1. De e-Box is een dienst die gebruikers toelaat om elektronische berichten uit te wisselen met natuurlijke personen of hun vertegenwoordigers. Het is een elektronische gepersonaliseerde en beveiligde brievenbus waar alle officiële documenten uit- gaande van de overheid terug te vinden zijn. Het verzenden van aangetekende zendingen kan voortaan gebeuren via de e-BOX. Wie zijn aanslagbiljet wenst te ontvangen via de e-BOX moet deze activeren via de link die terug te vinden is in MyMinfin.be.
VAK IV: WEDDEN, LONEN, WERKELOOSHEIDSUITKERINGEN, WETTELIJKE UITKERINGEN BIJ ZIEKTE OF INVALIDITEIT, VERVANGINGSINKOMSTEN EN WERKELOOSHEIDSUITKERINGEN MET BEDRIJFSTOESLAG
De wijzigingen in het vak van de bezoldigingen (vak IV) zijn beperkt. In de rubriek A16 dient voortaan melding gemaakt van het aantal kilometers met betrekking tot het enkel woon-werkverkeer. Indien men zijn kosten niet bewijst bekomt men een bijkomend kostenforfait voor verre verplaatsingen. Dit bedrag is afhankelijk van het aantal afgelegde kilometers inzake woon-werkverkeer enkele richting. Vanaf ajr 2019 wordt dit kostenforfait voortaan zelf toegevoegd in functie van de vermelde kilometers in de codes 1256-05 en 2256-72.
De invoering van de mobiliteitsvergoeding heeft invloed op de tussenkomst van de werkgever in het woon-werkverkeer.
De mobiliteitsvergoeding geeft aan de werknemer de mogelijkheid om zijn bedrijfswagen in te ruilen voor een jaarlijkse mobiliteitsvergoeding. De vergoeding die de werknemer kan ontvangen is vastgesteld op 20% van 6/7 van de cataloguswaarde van de ingeruilde wagen en op 24% wanneer de werkgever de brandstofkosten verbonden met het persoonlijk gebruik van het ingeruilde voertuig (geheel of gedeeltelijk) ten laste nam. De ontvangen mobiliteitsvergoeding vormt een belastbaar voordeel maar het voordeel bedraagt slechts 4% van 6/7de van de cataloguswaarde van de ingeleverde wagen doch met een minimum van 1.310 euro voor aanslagjaar 2019. In de code 1254-07/2254-74 dient het belastbaar bedrag van het voordeel te worden vermeld.
VAK V: PENSIOENEN
In het vak van de pensioenen (VAK V) heeft een herschikking plaatsgevonden in rubriek A1 die voortaan bestaat uit 5 subrubrieken. In de subrubrieken a) tot c) komen er drie onderafdelingen bij. Dit heeft te maken met het belastingstelsel van overheidspensioenen voor de maand december, die normaal gezien in januari van het jaar daaropvolgend worden uitbetaald, maar voortaan steeds in december zullen uitbetaald worden.
Voor het jaar 2018 zouden de gepensioneerden die voor de laatste keer hun maandbedrag van december 2017 hebben ontvangen in de maand januari 2018 en die daardoor in 2018 13 maandbedragen ontvangen in plaats van 12, integraal worden belast op de 13 maandbedragen, waardoor hun aanslagvoet zou stijgen.
Daarom wordt het pensioen van de maand december dat ingevolge een beslissing van de overheid voor het eerst in december wordt uitbetaald in plaats van in januari van het daaropvolgende jaar, belast tegen de gemiddelde aanslagvoet van het belastbare tijdperk zelf.
VAK VII: INKOMSTEN VAN KAPITALEN EN ROERENDE GOEDEREN
Het vak van de roerende inkomsten (vak VII) bevat een nieuwe vermelding onder rubriek A.1.b) : verrekenbare roerende voorheffing ingehouden op dividenden die van personenbelasting zijn vrijgesteld.
De regering wil het spaargeld activeren door een bedrag van 640 euro aan dividenden per jaar en per belastingplichtige vrij te stellen van roerende voorheffing. Omdat er momenteel zes verschillende tarieven van roerende voorheffing mogelijk zijn, dient de belastingplichtige het bedrag aan roerende voorheffing zelf uit te rekenen en in de codes 1437 en 2437 te vermelden.
Het betreft zowel binnenlandse als buitenlandse dividenden, inclusief dividenden van erkende coöperatieve vennootschappen of met een gelijkaardige juridische vorm binnen de EER. Ook dividenden van vennootschappen met sociaal oogmerk of gelijkaardige instellingen binnen de EER komen in aanmerking. Vooral belastingplichtigen die een voorstel van vereenvoudigde aangifte bekomen mogen niet vergeten om deze correctie zelf door te voeren om aanspraak te kunnen hebben op dit bedrag.
VAK IX: INTRESTEN EN KAPITAALAFLOSSINGEN VAN LENINGEN EN SCHULDEN, PREMIES VAN INDIVIDUELE LEVENSVERZEKERINGEN EN ERFPACHT- OF OPSTALVERGOEDINGEN OF GELIJKAARDIGE VERGOEDINGEN, DIE RECHT GEVEN OP EEN BELASTINGVOORDEEL
Voor de kapitaalsaflossingen van hypothecaire leningen afgesloten vóór 1989 werd in het verleden zowel in het federale als in het gewestelijke luik een opdeling gemaakt naar gelang de lening was afgesloten voor een sociale of middelgrote woning.
Vanaf ajr 2019 wordt er voor de kapitaalsaflossingen van hypothecaire leningen afgesloten vóór 1989 zowel in het gewestelijk luik als in het federaal luik geen opdeling meer gemaakt naar gelang de woning een sociale of een middelgrote woning was.
Op gewestelijk niveau worden de codes 3357-38/4357-08 geïntegreerd in de codes 3356-39/4356-09. Op federaal niveau worden de codes 1360-95/2360-65 geïntegreerd in de codes 1359-96/2359-66.
Nog bij de federale belastingvermindering voor bijkomende interesten (voorheen de bijkomende interestaftrek genoemd) zijn vanaf ajr 2019 een aantal codes geschrapt die info verschaften omtrent datum van de lening (code 1140-24/2140-91), bedrag van de lening (code 1141-23/2141-90), kinderlast op 1.01 van het jaar van afsluiten van de lening (code 1142-22/2142-89), datum van ingebruikname van de nieuwe woning of de voltooiing van de verbouwingswerken, kostprijs van de vernieuwingswerken (code 1144-20/2144-87 en codes 1145-19/2145-86).
Deze codes hangen samen met de intresten vermeld in de codes 1138-26/2138-93 of 1139-25/2138-92). De administratie zal deze info zelf uit de voorheen ingediende aangiftes halen.
VAK X: (UITGAVEN DIE RECHT GEVEN OP) BELASTINGVERMINDERINGEN
Bij de belastingverminderingen (vak X) wordt een onderscheid gemaakt tussen gewestelijke en federale belastingverminderingen.
1 Gewestelijke belastingverminderingen uitgaven voor behoud of herwaardering van beschermd onroerend goed
Het Vlaamse Gewest heeft met het decreet van 20.04.20182 een eigen regeling ingevoerd voor uitgaven voor behoud of herwaardering van beschermd onroerend goed. De belangrijkste kenmerken zijn dat de cumul van een premie en een belastingvermindering voor dezelfde werken wordt opgeheven. De begunstigde maakt vrij een keuze tussen beide systemen. De berekeningsbasis wordt van 50% naar 100% van de uitgaven gebracht en het percentage van de belastingvermindering gaat van 30% naar 40%. Het maximumbedrag geldt per goed i.p.v. per belastingplichtige en het verlenen van het attest wordt voorbehouden voor het agentschap Onroerend Erfgoed. Het bedrag waarvoor de belastingvermindering wordt verleend, is gelijk aan de uitgaven, exclusief btw, die de belastingplichtige tijdens het belastbare tijdperk werkelijk heeft betaald. Dit bedrag mag per belastbaar tijdperk niet hoger zijn dan 25.000 euro per onroerend goed. Dit maximumbedrag van de uitgaven wordt niet geïndexeerd.
In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig verdeeld in functie van het belastbare inkomen. In de aangifte dient het in aanmerking komende bedrag van de uitgave te worden vermeld (code 3385-10/4385-77).
2 Wijk-werken
Het begrip PWA wordt vanaf 1.01.2018 vervangen door wijk- werken. Het verschil met het bestaande systeem is dat ‘wijk- werken’ in principe beperkt is tot een periode van maximaal twaalf maanden. Fiscaal is er geen verschil, het inkomen verkregen voor prestaties geleverd in het kader van het ‘wijk-werken’ is vrijgesteld van belasting tot 4,10 euro per gepresteerd uur en geeft nog steeds recht op een belastingvermindering van 30% in het Vlaams Gewest.
3 Federale belastingverminderingen aanvullend pensioen voor zelfstandigen (POZ)
Vooreerst zijn er de nieuwe codes 1342 en 2342 voor de betaalde premies voor een aanvullend pensioen voor zelfstandigen.
De wetgever heeft vanaf 30.06.2018 in de mogelijkheid voorzien om een aanvullend pensioen op te bouwen voor zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers. Onder bepaalde voorwaarden kan ze ook afgesloten worden door een zelfstandige in bijberoep. Een voorwaarde voor deze twee laatste categorieën is dat deze minstens drie jaar actief zijn.
Op het vlak van de inkomstenbelastingen houdt dit in dat de bijdragen voor een aanvullend pensioen kunnen genieten een federale belastingvermindering van 30% (en besparing op de gemeentebelasting) indien de info aan de DB2P wordt bezorgd.
De belastingplichtige houdt de bewijsstukken ter beschikking van de administratie die de vaststelling mogelijk maken van de echtheid en het bedrag van de betalingen en het naleven van de vermelde voorwaarden en grenzen.
4 Duaal pensioensparen
Vanaf ajr 2019 is het mogelijk om een hoger bedrag aan premies te betalen in het kader van het pensioensparen (duaal pensioensparen). Het maximumbedrag wordt opgetrokken van 960 euro naar 1.230 euro op jaarbasis (art. 145/8, §1, derde lid WIB92)3.
Wie een bedrag van 1.230 euro betaalt, bekomt een belastingvermindering van 25% ipv 30%. Wie voor dit verhoogd pensioensparen kiest moet meteen ook de maximumbijdrage van1.230 euro storten, anders is het tarief van 25% van toepassing en bekomt men een lager fiscaal voordeel dan wanneer men 940 euro stort tegen een tarief van 30%.
De keuze van de belastingplichtige is onherroepelijk en uitsluitend geldig voor dat jaar en moet jaarlijks worden hernieuwd. Het maximumbedrag van 960 euro of 1.230 euro geldt voor de betalingen inclusief de instapkosten.
Om te bepalen tegen welk tarief de belastingvermindering wordt berekend wordt rekening gehouden met de werkelijk betaalde uitgaven. De belastingplichtige kan er niet voor opteren een lager bedrag in de aangifte te vermelden om een belastingvermindering te krijgen die wordt berekend tegen een hoger tarief. Het programma berekent de belastingvermindering van het werkelijk betaalde bedrag, ook wanneer dit gelegen is tussen de 960 en 1.230 euro.
5 Uitgaven voor de verwerving van nieuwe aandelen van groeibedrijven
Naast de mogelijkheid om aandelen aan te schaffen van starters kan men vanaf 2018 tevens een belastingvermindering bekomen voor de bedragen die men heeft besteed aan de aanschaf van aandelen van groeibedrijven. Groeibedrijven spelen een bepalende rol bij het scheppen van arbeidsplaatsen en dragen bij tot een economische dynamiek. Gelet op de risicoaversie van bepaalde financiële markten en de beperkte zekerheden die ze kunnen bieden, hebben groeibedrijven het vaak moeilijk om kapitaal of leningen te verkrijgen. Om kleine groeibedrijven (‘scale up’) te helpen, wordt een fiscale stimulans voorzien voor natuurlijke personen4 (nieuw art. 145/27, WIB92) (code 1334-24/ 2334-91).
De maatregel betreft nieuwe aandelen waarop wordt ingeschreven naar aanleiding van een kapitaalverhoging. Het gaat dus niet om bestaande aandelen.
Het maximumbedrag van de investering bedraagt 100.000 euro per belastbaar tijdperk en per persoon en geldt voor de twee belastingverminderingen inzake tax shelter:
• de belastingvermindering tax shelter voor de verwerving van nieuwe aandelen van startende ondernemingen (‘tax shelter start-ups’);
• de belastingvermindering tax shelter voor groeibedrijven (‘tax shelter scale-up’).
De belastingvermindering is gelijk aan 25% van het in aanmerking te nemen bedrag, na aftrek van de vergoeding voor de intermediaire rol van het financieringsvehikel, indien de investering op die manier werd gedaan en van eventuele andere verbonden kosten.
Deze belastingvermindering kan niet worden terugbetaald (geen belastingkrediet), noch worden overgedragen naar een volgend belastbaar tijdperk.
Net zoals bij het fiscaal voordeel voor het pensioensparen, kan het eventuele excedent van de belastingvermindering ook niet worden aangerekend op de verschuldigde belasting van de andere echtgenoot.
6 Minderwaarden gerealiseerd bij de volledige liquidatie van een private privak
De belastingvermindering voor minderwaarden gerealiseerd bij de volledige liquidatie van een private privak5 is nieuw. Het gaat om privaks opgericht na 2017 waarbij een verlies werd geleden (nieuw art. 145/26/1, WIB92) (Code 1329-29/2329-96).
Het doel van de maatregel is om de economische groei en de tewerkstelling te stimuleren. Onder private privak wordt de private AICB (alternatieve instelling voor collectieve belegging) met een vast aantal rechten van deelneming verstaan, die geregeld is bij statuten. Het uitsluitende doel ervan is de belegging in financiële instrumenten, uitgegeven door niet- genoteerde vennootschappen, overeenkomstig de bepalingen van de W. 19.04.2014, de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen of haar statuten.
Deze private privak moet zijn opgericht vanaf 01.01.2018. De minderwaarde is door de investeerder geleden tijdens het belastbare tijdperk, naar aanleiding van de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van die private privak.
De door de investeerder geleden minderwaarde wordt gevormd door het kapitaal dat door de belastingplichtige op de aandelen van de private privak werd volgestort te verminderen met de ontvangen bedragen naar aanleiding van de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van de private privak en met de voorheen vanwege de private privak ontvangen dividenden.
De investeerder kan meerdere minderwaarden per belastbaar tijdperk in aanmerking nemen, maar er geldt een jaarlijks plafond van 25.000 euro per belastingplichtige (dit plafond wordt niet geïndexeerd). De belastingvermindering bedraagt 25% en wordt berekend op het maximumbedrag van 25.000 euro. De belastingplichtige dient de geleden minderwaarden te vermelden in de code 1328-29 of 2329-96.
7 Uitgaven verricht in het kader van een adoptieprocedure6
Adoptiekosten kunnen voortaan aanleiding geven tot een belastingvermindering van 20% van de gedane uitgaven, met een absoluut maximum van 6.150 euro per adoptieprocedure (ajr 2019) (nieuw art. 145/48 WIB92) (code 1341-17).
De belastingvermindering wordt verleend voor het belastbare tijdperk waarin de adoptieprocedure wordt beëindigd en betreft de uitgaven die zijn gedaan in dat belastbare tijdperk en in de vijf daaraan voorafgaande belastbare tijdperken.
Het gaat om de uitgaven die de belastingplichtige heeft gedaan in het kader van een adoptieprocedure waarin een erkende adoptiedienst tussenkomt. Zo komen de intrafamiliale adopties waarbij werd gekozen voor een zelfstandige adoptie (d.w.z. een adoptie zonder tussenkomst van een adoptiedienst) niet in aanmerking voor de belastingvermindering.
De belastingvermindering bedraagt 20% van de in aanmerking te nemen uitgaven en de belastingplichtige dient de vermindering van 20% te berekenen om vervolgens dit bedrag in de code 1341 te vermelden.
De belastingvermindering kan niet meer bedragen dan 6.150 euro7 (ajr 2019) per adoptieprocedure. Wanneer de adoptieprocedure door twee belastingplichtigen is ingezet, wordt dit maximumbedrag voor elk van hen beperkt tot de helft.
In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van hun aandeel in het gezamenlijk belaste inkomen.
VAK XIII: VERREKENBARE BEDRIJFSVOORHEFFING INGEHOUDEN OP DE WINST OF BATEN UIT DIENSTEN VERLEEND IN HET KADER VAN DE DEELECONOMIE (CODE 1461-91/2461-61)
De bedrijfsvoorheffing bij handelingen omtrent deeleconomie bedroeg 10% van het bruto bedrag, d.w.z. het bedrag dat door het platform of door tussenkomst van het platform daadwerkelijk was betaald of toegekend, verhoogd met alle sommen die door het platform of door tussenkomst van het platform zijn ingehouden8.
De Wet van 18.07.2018 betreffende economische relance en de versterking van de sociale cohesie (BS 26.07.2018) heeft de regeling van de deeleconomie ondergebracht in een nieuw stelsel waarbij er gewerkt wordt met een vrijstellingsregeling. Deze regeling is retroactief van toepassing voor inkomsten behaald of toegekend vanaf 1.01.2018. Vermits de publicatie van deze nieuwe regeling pas plaatsvond in de maand juli 2018, bestaat de kans dat er nog inkomsten in de loop van 2018 werden behaald waarbij bedrijfsvoorheffing werd afgehouden aan de bron.
Omdat er geen bedrijfsvoorheffing meer verschuldigd is op de vanaf 1 januari 2018 toegekende inkomsten kan de belastingplichtige voor wie op dergelijke inkomsten reeds bedrijfsvoorheffing werd afgehouden op de winsten of baten uit deeleconomie, deze bedrijfsvoorheffing recupereren door ze te vermelden in de code 1461-91/2461-61.
VAK XIV: REKENINGEN EN INDIVIDUELE LEVENSVERZEKERINGEN IN HET BUITENLAND, JURIDISCHE CONSTRUCTIES, LENINGEN AAN STARTENDE KLEINE VENNOOTSCHAPPEN EN EFFECTENREKENINGEN
1 Nieuwe rubriek: effectenrekeningen9 code 1072-92/2072-62 (nieuw art. 307 §1/1e WIB92)
In deze nieuwe rubriek dient door de belastingplichtige te worden vermeld of men in de loop van 2018 titularis is geweest van meer dan één effectenrekening (in België en/of buitenland). Indien men titularis is van slechts één effectenrekening moet men niets vermelden.
Een titularis is een natuurlijk persoon die houder is van een effectenrekening (dit kan de volle eigenaar, de vruchtgebruiker of de naakte eigenaar zijn) of houder van een effectenrekening die geregistreerd is of geïdentificeerd is door de kredietinstelling, beursvennootschap of beleggingsonderneming.
Er is een effectentaks verschuldigd van 0,15% van zodra een particulier, die titularis is van één of meerdere effectenrekeningen waarop belastbare financiële instrumenten zijn ingeschreven, een aandeel in deze effectenrekening heeft met een gemiddelde waarde die groter of gelijk is aan 500.000 euro. Eénmaal deze drempel is overschreden dient de taks te worden aangerekend op het volledige gemiddelde bedrag.
Het gaat om effectenrekeningen die worden aangehouden bij kredietinstellingen, beursvennootschappen of beleggingsondernemingen en die gemachtigd zijn om financiële instrumenten te beheren voor hun klanten.
De beheerder van een dergelijk rekening houdt normaal aan de bron een taks in van 0,15% wanneer het bedrag is overschreden. Enkel wanneer de taks niet werd afgehouden dient de belastingplichtige deze taks te berekenen, aan te geven en te betalen. Dit kan gebeuren via de toepassing van MyMinfin waar een digitaal document ter beschikking wordt gesteld ‘aangifte van de taks op de effectenrekeningen’.
Wanneer men houder is van meerdere dergelijke rekeningen bij meerdere financiële instellingen en men bij elke instelling onder de 500 000 euro blijft, wordt deze taks uiteraard niet ingehouden. Als blijkt dat het globaal bedrag van alle rekeningen samen meer dan 500 000 euro bedraagt moet men spontaan aangifte doen voor de betaling van deze taks. Vandaar dat in de aangifte wordt gevraagd of u in de periode van 10.03.2018 tot 31.12.2018 titularis bent geweest van meerder effectenrekeningen. Op die manier kan de administratie nagaan of de taks wel degelijk werd betaald.
Het vermelden van het bezit van meerdere effectenrekeningen in de aangifte is verplicht en is onafhankelijk van de waarde van de effectenrekeningen. Daardoor zullen onder andere belastingplichtigen die een voorstel van vereenvoudigde aangifte bekomen verplicht worden om een correctie aan te brengen aan hun voorstel. Nochtans is het perfect mogelijk dat het totale bedrag van hun effectenrekeningen het maximumbedrag van 500 000 euro niet overschrijdt.
VAK XVI: DIVERSE INKOMSTEN10
Bij de diverse inkomsten (vak XVI) is er bij rubriek B.1. de vermelding van de inkomsten uit de deeleconomie, uit occasionele diensten tussen burgers en vergoedingen voor verengingswerk toegevoegd. Dit stelsel vervangt enerzijds de regeling inzake deeleconomie zoals die sedert aanslagjaar 2018 werd ingevoerd en anderzijds schept het de mogelijkheid om binnen het verenigingswerk en de burgerdiensten onbelast bij te verdienen tot maximum 6.130 euro. Dit is het maximumbedrag voor alle drie de activiteiten samen.
Het kostenforfait, zoals dit voorheen bestond bij deeleconomie, is geschrapt en vervangen door de bepaling dat de vermelde inkomsten voor het nettobedrag ervan in aanmerking worden genomen. Dit is het brutobedrag verminderd met de kosten waarvan de belastingplichtige het bewijs levert dat zij tijdens het belastbaar tijdperk zijn gedaan of gedragen om die inkomsten te behouden of te verkrijgen
Er is mogelijkheid tot onderlinge compensatie van de verliezen geleden in het kader van elke pijler. Deze worden evenredig afgetrokken van de andere inkomsten uit dergelijke handelingen11. Het bedrag van 6.130 euro vormt een korf die de belastingplichtigen zelf mogen invullen uit één of meerdere pijlers. De vrijstelling van de vergoedingen in het kader van de drie pijlers is opgenomen on art. 90/1 WIB92.
1 Bij verenigingswerk en occasionele diensten tussen burgers moet men:
• ofwel, gedurende het derde kwartaal dat het begin van het verenigingswerk voorafgaat, tewerkgesteld zijn als werknemer, waarbij hij een totale tewerkstelling heeft die minimaal gelijk is aan 4/5 van een voltijdse job,
• ofwel, gedurende het derde kwartaal dat het begin van het verenigingswerk voorafgaat, een zelfstandige beroepswerkzaamheid uitoefenen voor zover een minimum aan sociale bijdragen verschuldigd is,
• ofwel, gedurende het tweede kwartaal dat het begin van het verenigingswerk voorafgaat, gepensioneerd zijn.
2 Welke activiteiten komen in aanmerking ?
Verenigingswerk: het gaat vooral om activiteiten in de socio- culturele en sportieve sector. Voorbeelden zijn animatoren, sporttrainers, gidsen, begeleider van voor-en naschoolse opvang, de nachtoppas, begeleider van schooluitstappen, enz.
Occasionele diensten tussen burgers kunnen o.a. zijn bijles- sen, muziek-, teken-, knutsel- of techniekles, sportlessen, hulp, ondersteuning en transport van personen, kleine onderhoudswerken aan of rondom de woning, het zorgen voor, het passen op en het uitlaten van dieren, enz.
Deze prestaties worden niet door tussenkomst van een organisatie geleverd, maar rechtstreeks .
Deeleconomie gaat om handelingen tussen particulieren waarbij de nadruk wordt gelegd op het verhuren, lenen en ruilen van onroerende goederen, de huisvesting, het verhuren, lenen en ruilen van roerende goederen, de uitwisseling van diensten, de verkoop van voorwerpen, tweedehandskleren, maaltijden
3 Verplicht registratie voor verenigingswerk en occasionele diensten:
De prestatie evenals het bedrag van de overeengekomen vergoeding moeten worden geregistreerd in de elektronische applicatie die wordt beheerd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (www.bijklussen.be) .
De dienstverrichter die ook inkomsten uit de deeleconomie ontvangt moet zich ervan vergewissen dat het totaal van die inkomsten toegevoegd aan de inkomsten uit occasionele diensten tussen burgers en uit verenigingswerk de grens niet overschrijdt.
4 Overschrijding
Wanneer bij inkomsten uit verenigingswerk of occasionele diensten in het kalenderjaar of in het vorige kalenderjaar de grens wordt overschreden, is de vrijstelling niet van toepassing waardoor deze inkomsten als beroepsinkomsten belastbaar zijn vanaf de eerste euro en bijgevolg worden belast volgens de gebruikelijke regels inzake gewone bezoldigingen van werknemers of op baten.
De belastingplichtige kan het tegenbewijs leveren door bij- voorbeeld aan te tonen dat zijn activiteit als hobby wordt uitgeoefend en dat ze geen voortgezette werkzaamheid met beroepskarakter uitmaakt. De inkomsten behouden dan de aard van diverse inkomsten.
5 Maandgrens
Wanneer de belastingplichtige in de loop van een kalendermaand vergoedingen voor occasionele diensten tussen burgers en vergoedingen voor verenigingswerk heeft behaald waarvan het totale brutobedrag meer dan één twaalfde van het jaarlijks plafond bedraagt (510,83 euro ajr 2019), is het geheel van de vergoedingen van die maand belastbaar als beroepsinkomen (volgens de gewone regels die van toepassing zijn op winst en baten) die mee in rekening worden gebracht om te beoordelen of de jaarlijkse grens van 6.130 euro is overschreden er is geen tegenbewijs mogelijk.
De Wet van 30.10.2018 geeft de mogelijkheid om het maandelijks plafond voor specifieke categorieën van verenigingswerk te verhogen maar mag 1/12de van het jaarlijkse plafond niet overschrijden. Het plafond werd verhoogd voor de sportsector (activiteiten art. 3, §1, 1e en 2e Wet van 18.07.2018 en KB 21.12.2018).
Deze verdubbeling (1.021,66 euro) geldt voornamelijk in de sportsector (seizoensgebonden):
animator, leider, monitor of coördinator die sportinitiatie en/of sportactiviteiten verstrekt;
sporttrainer, sportlesgever, sportcoach, jeugdsportcoördinator, sportscheidsrechter, jurylid, steward, terreinverzorger- materiaalmeester, seingever bij sportwedstrijden.
Voor verschillende categorieën van het verenigingswerk kunnen verschillende verhogingen worden toegepast. Het totale bedrag van de verhogingen kan niet meer bedragen dan het bedrag van de categorie van het verenigingswerk waarin hij actief is met de hoogste verhoging.
De jaargrens blijft ongewijzigd van toepassing voor de drie onderdelen van het belastingvrij bijklussen samen.
Het brutobedrag uit deeleconomie omvat het bedrag dat werkelijk is betaald of toegekend door het platform of door tussenkomst ervan, verhoogd met alle sommen die door of door tussenkomst van dat platform werden ingehouden zoals de ingehouden bedrijfsvoorheffing, de kosten (commissies) die door het platform of door een financiële tussenpersoon aan de dienstverlener worden aangerekend, de eventuele belastingen (toeristische of andere), ingehouden door het platform.
Wanneer in het kalenderjaar of in het vorige kalenderjaar voormelde grens wordt overschreden, is de vrijstelling niet van toepassing waardoor bovenbedoelde inkomsten belastbaar zijn vanaf de eerste euro. In de regeling van de deeleconomie is er geen maandgrens.
VAK XVIII: WINST UIT NIJVERHEIDS-, HANDELS- OF LANDBOUWONDERNEMINGEN
1 Wettelijk forfait
Vanaf 1.01.2018 hebben de genieters van winst (handelaars, nijveraars en landbouwers) de mogelijkheid om gebruik te maken van een wettelijk kostenforfait12. Dit forfait is een minimum waarop de belastingplichtige die winsten behaalt steeds recht heeft, ongeacht de kosten die uit de boekhouding blijken. Het kostenforfait bedraagt 30% met een maximum van 4.720 euro (ajr 2019).
Dit kostenforfait wordt berekend op het brutobedrag van de winst na aftrek van sociale bijdragen en na aftrek van de aankoopprijs van de verkochte handelsgoederen en grondstoffen. De aankoopprijs van de hulpstoffen en de verwerkings- en andere vervaardigingskosten van fabricaten en halffabricaten worden niet vooraf in mindering gebracht. Die worden geacht in het forfait te zijn begrepen (Kamer, zitting 2017-2018, DOC 54 2839/001, blz. 207).
Er werd voorzien in een afzonderlijke code voor de betaalde sociale bijdragen om deze berekening mogelijk te maken (code 1362-17/2632-84). De sociale bijdragen dienen steeds genoteerd in deze afzonderlijke codes los van het feit of men al dan niet zijn kosten bewijst.
Vandaar dat er vanaf ajr 2019 in de aangifte is vermeld: andere beroepskosten (niet in te vullen als u toepassing wenst van het wettelijk forfait.
De forfaitaire aftrek als beroepskosten geldt niet voor tijdens de beroepswerkzaamheid verkregen vergoedingen tot herstel van een tijdelijke winstderving en winst van een vorige beroepswerkzaamheid bedoeld in art. 28 WIB92.
VAK XXII: WINST EN BATEN VAN EEN VORIGE BEROEPSWERKZAAMHEID
Nieuw tarief voor stopzettingsmeerwaarden
Bij winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid (vak XXII) is er de vermelding voor stopzettingsmeerwaarden die afzonderlijk belastbaar zijn tegen 10%13. Het gaat om meerwaarden op materiële, immateriële vaste activa, financiële vaste activa en activa die, volgens de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen, niet als vaste activa beschouwd kunnen worden zoals voorraden, bestellingen in uitvoering en handelsvorderingen. Het betreft meerwaarden die vanaf 2018 werden behaald bij de definitieve stopzetting van de zelfstandige activiteit vanaf de leeftijd van 60 jaar, bij overlijden of bij gedwongen definitieve stopzetting. Bij immateriële activa mag het bedrag wel niet meer bedragen dan de nettowinst of -baten van de vier jaar die de stopzetting voorafgaan.
Voor stopzettingsmeerwaarden op financiële vaste activa en andere aandelen geldt het tarief van 10% enkel in zoverre het belastbare bedrag ervan hoger is dan het totale bedrag van de minderwaarden die er vroeger op aangenomen zijn.
Door Filip Vandenberghe, adviseur bij de FOD Financiën, docent aan de Vives/Brugge Business School (postgraduaat fiscale wetenschappen), gastdocent bij de FHS (Brussel) en auteur van het Handboek Personenbelasting 2019 (Reeks BBB, Uitgeverij Gompel&Svacina).
1 Wet 27.02.201 inzake de elektronische uitwisseling van berichten via de e-Box (BS 15.03.2019)
2 Circulaire 2019/C/11 dd. 01.02.2019 over de belastingvermindering voor uitgaven voor beschermde goederen (Vlaamse Gewest); Art. 145/36, WIB 92 en art. 63 18/9, KB/WIB
3 Circulaire 2018/C/72 over het duaal pensioensparen dd 11. 06.2018 en Wet 26.03.2018 be- treffende de versterking van de economische groei en de sociale cohesie (BS 30.03.2018)
4 door art. 30 van de wet van 26.03.2018 betreffende de versterking van de economische groei en de sociale cohesie (BS 30.03.2018, ed. 2).
5 de wet van 26.03.2018 betreffende de versterking van de economische groei en de sociale cohesie (BS 30.03.2018, ed. 2).
6 Circulaire 2018/C/95 dd. 20.07.2018 over de belastingvermindering voor uitgaven ver- richt in het kader van een adoptieprocedure (Wet 11.03.2018 tot wijziging van het WIB92 teneinde een belastingvermindering voor adoptiekosten in te voeren (BS 23.03.2018))
7 Het basisbedrag wordt geïndexeerd aan de hand van de coëfficiënt bedoeld in art. 178, § 3, tweede lid, WIB 92.
8 Programmawet 1.07.2016 (BS 04.07.2016) en KB 12.01.2017 tot bepaling van de bedrijfs- voorheffing op de inkomsten zoals bedoeld in artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het WIB92 (BS 20.01.2017) en KB 12.01.2017 tot uitvoering van artikel 90, tweede lid, van het WIB92, inzake de voorwaarden tot erkenning van elektronische platformen van deeleconomie en tot onderwerping van de in artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het WIB92 vermelde in- komsten aan de bedrijfsvoorheffing (BS 24.01.2017). Bericht FOD Financiën in het BS dd. 11.03.2019 aan de dienstverleners in de deeleconomie
9 De Wet van 7.02.2018 houdende de invoering van de taks op effecten- rekeningen (BS 09.03.2018) en het KB van 4.11.2018 tot wijziging van het KB van 3.03.1927 houdende uitvoering van het WDRT wat betreft de aangifte, betaling en diverse regels m.b.t. de taks op effectenrekeningen (BS 9.11.2018)
10 Wet 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie (BS 26.07.2018) en Wet van 30.10.2018 tot wijziging van de wet van 18.07.2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie en van het WIB92 (BS 12.11.2018)
11 Wet van 11.02.2019 houdende fiscale, fraudebestrijdende, financiële alsook diverse bepalingen (BS 22.03.2019).
12 Wet van 26.03.2018 betreffende de versterking van de economische groei en de sociale cohesie (W BS.03.2018)
13 Ci. 2018/C/16 d.d. 05.02.2018 en de wet van 25.12.2017 tot hervorming van de vennoot- schapsbelasting (BS 29.12.2017)
Meer weten ?
Filip Vandenberghe
Handboek Personenbelasting 2019 Gompel&Svacina uitgevers,
ISBN 978 94 6371 131 9
1608 blz., 9de, herziene uitgave Beroepsvereniging voor Boekhoudkundige Beroepen (BBB), nr. 1